Het in de zomer bereiken van de eenenzeventigjarige leeftijd, dat met een gepast feest werd gemarkeerd, roept bij mij ook het gevoel, ja welhaast de verplichting op, dat ik de jongere generatie iets moet meegeven. Omdat ik daarnaast geen enkele illusie heb, dat iemand anders al mijn partijen wenst na te spelen, ga ik dat zelf doen, want ik heb er helaas heel veel bewaard. Dankzij Kees Vreeken weet ik intussen, hoe ik een database aanleg, waar nu 342 partijen instaan en ik moet nu beginnen aan 1966. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen, dat de meeste er een klein jaar geleden ook al in stonden, maar het gemiddelde niveau vervulde mij met zo weinig vreugde, dat ik een tijd gestopt ben met invoeren. Maar ja, dan denk ik weer aan mijn eerste ontmoeting met Rijk Schipper, die – hoewel inmiddels een eerbaar en volwassen man – met kinderlijk enthousiasme vertelde, hoe hij als negenjarige mij in het begin van de jaren 70 aan het eerste bord van Amersfoort met wit in een Siciliaan een winnend torenoffer op c5 had zien plegen en daardoor tot de ware liefde voor het spel was gekomen. Dat bedoel ik dan met verplichtingen voelen! En natuurlijk houdt Rijk deze partij tegoed, als we ooit bij 1972 komen.
Welnu, ik ben van 1942 en ben begonnen met schaken, toen ik een jaar of negen was, aan het langdurige ziekbed van de zoon van een kennis van mijn ouders. Mijn eerste schaakboek kreeg ik van mijn oudste oom Nico, die mij ook een keer uitnodigde voor een partijtje en toen ik zowaar twee keer had gewonnen, gooide hij de stukken van het bord met de opbeurende woorden: “Met jou schaak ik nooit meer.” Hij was wel zo sportief mij zijn enige en mijn eerste schaakboek te geven, het schitterende toernooiverslag van Groningen 1948, waarin nu twee Van der Spek-handtekeningen voorin staan. Ik begreep er nog heel weinig van, maar vond het fascinerend: als zwart in het Spaans niet met 5…Pf6xe4 een pion sloeg, troostte ik me moeiteloos met de gedachte, dat hij dat waarschijnlijk niet gezien had. Ook begreep ik tot dan toe helemaal niet, hoe je een partij zou kunnen winnen, als de tegen-stander niets weggaf. Maar ja, jongelui, toen was er nog geen Stappenmethode!
Op school werd ik lid van de schaakclub en ik begon het zo leuk te vinden, dat ik met Martien Stam –later hoofdklasser bij Philidor Leiden – die al lid was en in mijn beleving heel goed was, meeging naar een echte schaakclub Het Centrum. Dat ik nu op 71-jarige leeftijd bij de bushalte Het Centrum moet uitstappen, maakt de kringloop van het leven wel heel inzichtelijk.
De wedstrijdleider begroette mij in Haags, waar Koot en Bie jaloers op zouden zijn, met de fraaie volzin: “Jij mot vanavond tegen zijn spelen”. Daarvandaan komen de eerste partijen in mijn database, want de 24-kampen tegen een buurjongen heb ik weggelaten, ook al omdat er vanaf een zet of zeven niets van de notatie klopte.
Vanaf de kerstvakantie 1958 deed ik voor het eerst mee aan het Haags jeugdkampioenschap, waar Roel van Duyn mij uitschakelde. In 1959 slaagde ik er zowaar in kampioen van de Haagsche Schaakbond te worden, al is de toevoeging “3e klasse” eerlijkheids-halve noodzakelijk.
Maar niettegenstaande al deze somberheid mocht ik toch in 1960 voor het eerst een Nederlands kampioenschap behalen. Het was een mooie dag in mijn nog zo jonge leven, want eerder op diezelfde dag werd ik met het A1-elftal van Lenig en Snel – in de volksmond LENS geheten – kampioen van Den Haag en omstreken. Een foto toont wat spelers, waarvan alleen Peter Kemper via vele jaren PSV en wat wedstrijden in het Nederlands elftal echt een voetbalcarrière had.
Ikzelf sta er nogal sullig op met mijn sportbrilletje, maar dat kwam ook, omdat ik binnen een half uur in het Nationaal Schaakgebouw moest zijn voor de finale schoolschaak en wist, dat ik me nog moest douchen, omkleden en het hele eind van Morgenstond naar de Van Speykstraat moest fietsen. Daar wonnen we van een school uit Rotterdam, waar de helaas enkele jaren geleden overleden Jacob Kort, mijn latere teamgenoot bij LSG, met veel onnodig rumoer aan het eerste bord verloor. Ook mijn latere teamgenoot bij DD, Jan Joost Lindner, later werkzaam als parlementair verslaggever bij De Volkskrant met een pittige linkse analyse elke zaterdag, en ik wonnen. Voor het eerst was ik Nederlands kampioen. We moesten wel op zondag spelen, omdat de zaterdag een schooldag was. De vijfdaagse werkweek is van later. Wim Kan vond die vijfdaagse werkweek zo’n onzin en hij had zo’n hekel aan vakbonden, dat hij vertelde van een land, waar alleen nog op woensdag werd gewerkt. Het antwoord van de vakbond was: “Elke woensdag?”
In 1960 ging ik na het behalen van mijn gymnasium alpha klassieke taal- en letterkunde in Leiden studeren en werd ik lid van LSG, omdat dat de sterkste Leidse club was, die in de eerste klas KNSB speelde. Voor een goed begrip: er was toen één hoofdklasse, twee eerste en vier tweede klassen; dan kwamen de regionale bonden. Alle klassen bestonden uit 8 teams.
Ik startte in LSG 2 (regionaal), maar na één jaar speelde ik al in het eerste. Af en toe begon ik zelfs een beetje het schaakspel te bestuderen, hoewel ik gewoon spelen veel leuker vond. Voor de jongelui van tegenwoordig is het wellicht boeiend te vernemen, dat ik met een groepje andere Leidse schakers door de universiteit werd uitgenodigd om uit te leggen, hoe wij dachten over bepaalde schaakstellingen, dit alles in een poging een soort computer te ontwerpen. Het apparaat, dat computer moest worden, paste met moeite in een flink formaat gymzaal!
Het gemiddelde niveau van het schaken was onmiskenbaar veel lager dan tegenwoordig. Zo verlies ik in 1960 een simultaanpartij tegen Theo van Scheltinga met een gesloten Siciliaans – ik heb veel liever wit dan zwart tegen Wim van der Fliert! – in 21 zetten en twee jaar later tegen Orbaan houd ik het in dezelfde opening 5 zetten langer vol. Weer twee jaar later houd ik tot mijn eigen verbazing makkelijk remise tegen Spassky, hetgeen ik mijn Leidse tijd nog zal herhalen tegen Tal en Botwinnik. Daar stonden wel weer kansloze nederlagen tegen Guimard en Bobotsov tegenover.
Verder zijn het veel partijen tegen de bekende, oude Leidse schakers, zoals Arend van Oosten, Joop en Theo Piket, Maarten Etmans, RAG de Graaff enzovoorts met wisselend succes. Mijn beste resultaat bij snelschaken was de vierde plaats in het grote septembertoernooi van Amersfoort achter Hennie van Oosterom, toenmalig wonderkind Robby Hartoch en Bert Enklaar; de tevredenheid daarover herinner ik me nog steeds, vooral omdat ik boven het hele grote Leidse contingent eindigde.